De eerste bebouwing
Vanaf het midden van de 19de eeuw ontstonden er vele ‘gangetjes’ in de omgeving van de invals-wegen van de stad. Aansluitend op de Naamsestraat en de Parkstraat werden een twintigtal grotere of kleinere gangetjes volgestouwd met kleine huisjes bestaande uit hooguit twee kamers zonder voorzieningen, zonder ‘huiske’ of WC, tenzij op de gemeenschappelijke koer. Arbeiders die met de opkomst van de industrialisatie naar de steden trokken woonden er met hun gezin uit het zicht, afgesloten door een poort of in een klein doodlopend straatje zoals de Rapengang.
De burgerij maakten zich niet alleen zorgen over de arbeiderswijken als haarden van epidemieën, maar ook als broeinesten van sociale onrust. De bouw van de eerste arbeiderswoningen was het werk van filantropen, die wilden ‘goed doen’ voor de werkman. In 1880 was met dat doel de Van ’t Sestichstraat verkaveld, maar de overheid zelf kwam amper tussenbeide omdat dit aanzien werd als concurrentie voor de privé-sector. In 1866 liep een vraag van het Leuvense Weldadigheidsbureau – de voorloper van de Commissie van Openbare Onderstand (COO) – tot mogelijke verkaveling van haar eigendommen rond de Parkstraat op niets uit.
Aan het einde van de 19de eeuw kantelde de mentaliteit: behoorlijke huisvesting kon niet overgelaten worden aan speculerende grondeigenaars of op winst beluste huisjesmelkers. Het Weldadigheidsbureau was betrok-ken bij de Maatschappij voor de bouw van Werkmanswoningen.
Fournir à la classe ouvrière, à bon marché, des habitations salubres et morales, s’assurer à soi-même un revenu convenable de ses capitaux.
Die maatschappij bouwde tussen 1906 en 1908 arbeiderswoningen in de Bayostraat en de Weldadigheidsstraat. Ze waren van de hand van architect Van Dormael.
Naast gemeenteschool 7, die door stadsarchitect Frische werd ontworpen, behoren deze woningen tot de oudste gebouwen van de wijk.
Eind 1909 viel de bouwactiviteit stil.
Ontsluiting van het Nieuw Kwartier: de plannen
In de jaren ’20 stonden in Leuven alle bouwactiviteiten in het teken van de heropbouw van de verwoeste stad, maar in de jaren ’30 ging alle aandacht inzake nieuwbouw naar de ontwikkeling van het Nieuw Kwartier. Dit gebied sloot naadloos aan bij de terreinen tussen de gevangenis en de Vesaliusstraat, waar de bebouwing al voor de oorlog op gang was gekomen. De grote lijnen ervan waren al eerder uitgetekend.
Stadsarchitecten als Laenen, Frische en Lens lieten er blijvend sporen na. Het stratentracé van het Nieuw Kwartier ging terug op het ‘plan Laenen’ uit 1838. Dit rooilijnenplan legde over de onbebouwde stadsgedeelten een sterk geometrisch stedenbouwkundig patroon met brede rechte straten en gesloten bouwblokken.
- De rooilijnen, breedte (ca 6 m) en hoogte (3 bouwlagen) van de huizen werden vastgelegd.
- Er moest gratis grond voor de openbare weg worden afgestaan.
- De eigenaar moest zorgen dat de weg voor zijn eigendom geplaveid werd tot het midden van de straat.
- Er mochten geen gebouwen worden opgericht op terreinen bestemd voor de openbare weg of langs straten die niet de vereiste breedte hadden.
- De breedte (1,5 m), helling (5cm/m) en hoogte (12 cm) van de voetpaden werden bepaald.
- Elk gebouw moest voorzien zijn van een houten kroonlijst en de afvoerbuis mocht niet aan de straatzijde zichtbaar zijn.
De as Maria Theresiastraat-Vesaliusstraat moest de Naamsepoort verbinden met de stationsomgeving. De Constantin Meunierstraat was de as die de wijk eigenlijk in twee buurten sneed. In het verslag (1937) over de gronden van het Conscienceplein schreef de schatter dat de ‘Constantin Meunierstraat in de toekomst een zekere bedrijvigheid zal kennen doordien zij een korteren weg zal daarstellen tusschen de Naamse Poort en de Statie. Voetgangers en voertuigen zullen er gebruik van maken.’ Van de beginidee om die straat te laten uitlopen op een groen park bleef weinig over.
Het sterk hellend reliëf van het Nieuw Kwartier noopte de stadsarchitecten Frische (1899) en Lens (1930) tot wijzigingen van het oorspronkelijke plan. De straten werden omgebogen zodat het Nieuw Kwartier een meer gesloten en geborgen karakter kreeg.
Het bouwen van het Nieuw Kwartier
De aanleg van de nieuwe wijk liep niet van een leien dakje. Dat had heel veel te maken met de moeilijkheden die opdoken als gevolg van het sterk hellend en zanderig terrein. Niet alleen moest de grond voor het aanleggen van de wegen door de gemeente verworven worden, bij de aanleg van de riolering kwam ook nogal wat graafwerk kijken. In 1915 wilde het schepencollege bij die graafwerken Leuvense arbeiders inzetten, die door de oorlog geen werk meer hadden.
Niettemin bleven de meeste gronden lange tijd in gebruik als hoven, o.m. voor de teelt van bloemkool en haver. Landbouwers en hoveniers die de gronden bewerkten, werden bij de verkaveling vergoed. De volkstuintjes aan de rand van het pleintje tussen de Weldadigheidsstraat en de Parkstraat waren daar tot voor kort het enige overblijfsel van.
Het rooilijnenplan werd in 1931 definitief van kracht. De werken werden toegewezen in april 1933. Om werkloze bouwvakkers aan werk te helpen was in het bestek de verplichting voor de aannemer opgenomen dat de werken uitgevoerd moesten worden met werklieden, van wie minstens 75% woonde op het grondgebied van de stad.
Op het einde van 1936 was de infrastructuur aangelegd en kwam de woningbouw in een stroomversnelling.
De afwikkeling van de infrastructuurwerken zorgde ongewild voor flink wat heibel. Alle eigenaars zagen hun eigendom omgetoverd tot bouwgrond.
Vooral grote eigenaars verdienden een aardige stuiver aan die ontwikkeling. De stad wilde namelijk de kosten van de aanleg (verwerving, grondnivelleringen, riolering, boordstenen en wegverharding) wel op zich nemen voor eigenaars die in ruil voor de waardestijging van hun eigendom de grond daarvoor gratis afstonden. Wie echter daarvoor wilde vergoed worden, draaide achteraf mee op voor de investeringen in de vorm van een belasting op de aanleg van wegen. Die verhaalbelasting – die in 1932 werd ingevoerd – zette veel kwaad bloed bij de eigenaars, die al of niet onverwacht na de aanleg een fikse factuur in de bus kregen.
Tot diep in de jaren veertig was het Nieuw Kwartier één grote werf. Vooral langs weerszijden van de Weldadigheidsstraat, de Van Arenbergstraat en de Meunierstraat werden maar liefst 150 huizen gebouwd.
Vanaf de jaren vijftig werden de laatste vrijstaande stroken en plaatsen ingenomen door ruime huizen en appartementen. Na nauwelijks een halve eeuw was het Nieuw Kwartier een feit.
Bron: Straat Histories “Het Nieuw Kwartier”
Redactie & Verantwoordelijke uitgever: werkgroep Straathistories Nieuw Kwartier
Jaak Brepoels, Marc Carnier, Kolet Janssen, Nikie Lapaire, Karol Verbeke
Eindredactie: Kolet Janssen, Erfgoedcel Leuven
Bekijk ook zeker de andere straathistories op de website van Erfgoedcel Leuven.